Er zijn gebouwen die meer zijn dan beton en glas. Ze verzamelen stemmen, vangen tijd, worden een spiegel van het land waarin ze staan. In The Finest Hotel in Kabul kiest BBC-correspondent Lyse Doucet één zo’n gebouw—het Inter-Continental Hotel, hoog boven Kabul—om een halve eeuw Afghaanse geschiedenis op menselijk formaat te vertellen. Het resultaat is een warmbloedige, nauwkeurige en vaak ontroerende “volksgeschiedenis” die het grote nieuws terugbrengt naar het kleine leven, en precies daardoor blijft hangen.
Het Inter-Con opende in 1969 als het eerste luxehotel van Afghanistan. Het stond voor moderniteit, connectie met de wereld, cocktails aan het zwembad en haute cuisine—het Kabul dat toen wel eens “het Parijs van Azië” werd genoemd. Doucet laat zien hoe datzelfde hotel, decennia later, nog altijd overeind staat: beschadigd maar dienstbaar, van Sovjetbezetting tot burgeroorlog, van 9/11 en de NAVO-jaren tot de val van Kabul in 2021. In de littekens van de lobby, de gebroken kroonluchters en de telkens opnieuw geverfde muren lees je de seismografie van een land.
Doucet schrijft geen abstracte geschiedenis; ze kiest voor gezichten. Daar is Hazrat, de inmiddels zeventigplus huismeester die nog altijd volgens de etiquette van de gloriejaren werkt—bedden strak, beleefdheid onwrikbaar. Abida, de eerste vrouwelijke chef die na 2001 in de hotelkeuken het vuur weer opstookt. En Amanullah, een techneut die letterlijk de lampen brandend probeert te houden wanneer de stroom voor de zoveelste keer uitvalt. Via hun stemmen—zorgzaam, grappig, soms koppig—krijgt Afghanistan warmte en kleur, ver voorbij de clichés van oorlog en hulpverlening.
Deze focus op personeel en vaste gasten is geen truc; het is Doucets journalistieke overtuiging, gevormd in vier decennia oorlogsverslaggeving: de moed zit niet in de correspondent, maar in de mensen die blijven. Het boek voelt als een eerbetoon aan die alledaagse standvastigheid: receptionisten die blijven glimlachen, koks die blijven roeren, piccolo’s die koffers tillen wanneer de lift het weer eens begeeft.
The Finest Hotel in Kabul leest als een choreografie van openheid en afsluiting. De jaren zeventig glanzen. Dan volgt de catastrofe: staatsgrepen, bezetting, burgeroorlog. De talibanjaren maken van het hotel een schuilplaats—een plek waar kamers bunkers worden. Na 2001 keert internationale drukte terug; conferenties, adviseurs, beveiligingspoorten. De “global crowd” trekt weer in, maar de ongelijkheid blijft schrijnen. Doucet is te ervaren om te romantiseren: ze beschrijft tegelijk de sprankelende feesten en het geregeld uitgevallen water, de ambities van managers en de angst voor aanslagen die in 2011 en 2018 opnieuw de naam van het hotel wereldnieuws maken.
In 2021 komt de omkering: Kabul valt, het hotel wordt een symbool onder nieuw beheer. Dat detail gebruikt Doucet niet om te sensationaliseren, maar om te tonen hoe een instituut kan worden ingeklemd tussen politiek en overleven—een microkosmos van een land op zoek naar een hanteerbare toekomst.
Wie Doucets boek leest, herkent echo’s van andere geliefde verhalen. Het hotel in Kabul heeft iets van de betovering en melancholie van A Gentleman in Moscow van Amor Towles—ook daar wordt één gebouw het toneel voor een halve eeuw geschiedenis, waar persoonlijke levens en politieke stormen zich onvermijdelijk verstrengelen. Tegelijkertijd roept het de sfeer op van Wes Andersons film The Grand Budapest Hotel: de grandeur, het verval, en de vaste staf die ondanks alles vasthoudt aan hoffelijkheid en ritueel.
Doucet’s hotel bevindt zich precies in dat spanningsveld: tussen literair verleden en rauwe actualiteit, tussen de melancholie van verloren grandeur en de onverwoestbare drang om door te gaan. Het maakt The Finest Hotel in Kabul niet alleen tot een geschiedenisboek, maar ook tot een tijdloze reflectie op veerkracht, hoop en menselijkheid.
Doucet schrijft zoals ze verslag doet: helder, empathisch, gespierd in observaties, spaarzaam met sentiment. De Financial Times noemde het boek een “rijk en menselijk alternatief voor de gebruikelijke geschiedenis”—een passende karakterisering. Waar anderen graag de geopolitiek ontleden, houdt Doucet het schaalbaar: hoe voelt staatsmacht aan op de gang van de vierde verdieping? Wat gebeurt er met een keukenbrigade wanneer regels radicaal veranderen? Haar antwoorden zijn concreet, niet ideologisch, en precies daardoor overtuigend.
Voor Proudies-lezers—mensen met levenservaring, nieuwsgierigheid en een fijnzinnig moreel kompas—biedt The Finest Hotel in Kabul drie dingen:
Hoewel Doucet een debuterend auteur is, voelt haar proza gerijpt. De structuur is episodisch—kamers, shifts, seizoenen—maar de samenhang is sterk. Ze weeft bronnen uit haar eigen archief en gesprekken met hotelmedewerkers moeiteloos door elkaar. Kritische lezers zullen herkennen hoe zorgvuldig feiten zijn ingebed; dit is geen romanfictie met een dun laagje realiteit, maar literaire non-fictie met journalistieke ruggengraat. De Times publiceerde een uitvoerig fragment waarin de toon van de rest van het boek al te proeven is: ingetogen, precies, met observaties die blijven nadreunen.
Uitgegeven door Hutchinson Heinemann/Penguin (VK) en door Penguin Random House (VS), positioneert het boek zich nadrukkelijk als “people’s history”. Dat is terecht: het vult een gat tussen geopolitieke syntheses en memoires van diplomaten. Je zou het kunnen shelven naast Ryszard Kapuściński of Anna Badkhen: schrijvers die de wereldgeschiedenis via hotelbars, marktpleinen en stofwegen leesbaar maken.
The Finest Hotel in Kabul is geen nostalgisch album en evenmin een aanklacht. Het is een intieme, geduldige beschrijving van wat standhouden betekent—voor een gebouw, voor een team, voor een stad. Voor wie Afghanistan vooral kent van krantenkoppen, biedt dit boek nuance en nabijheid. Voor wie het land van binnenuit liefheeft, is het een erkenning van waardigheid.
Voor Proudies is dit precies het soort boek dat we graag naast de bank leggen: rijk aan detail, gul met menselijkheid, geschreven met de kalmte van iemand die al heel veel heeft gezien en toch blijft kijken. Wie het uitheeft, kijkt anders naar een hotelbalie. En misschien ook—een beetje—naar de wereld daarachter.