"Je gaat me toch niet nog een keer oplappen? Het is mooi geweest. Ik heb overal pijn. En wat is het perspectief? We verlengen het leven - mijn leven - met misschien twee weken. Twee weken extra met pijn. En dan ga ik misschien weer gek doen. Want als ik jullie moet geloven, heb ik heel gek gedaan." "U hebt een delier gehad."
Zuster Ellen benoemt dit buitengewoon akelige toestandsbeeld met zachte, liefdevolle en toch indringende stem.
"Ik heb heel gek gedaan," herhaalt mevrouw Mendes. "Hij daar heeft me verteld dat ik aan het grijpen was naar dingen die er helemaal niet waren. Dat is toch bizar?!”
'Hij daar' is de wettige echtgenoot. Hij heeft de handen voor de ogen geslagen en huilt. Niet zachtjes. Ze zijn drieënzestig bewogen jaren samen.
"Jij hebt toch doorgeleerd voor de dood. En je doet in die naaldjes met morfine. Het is mooi geweest. Ik wil zo'n naaldje." Mevrouw Mendes kijkt gecombineerd streng en hoopvol in de richting van zuster Ellen. Die moet, beschaafd en passend, lachen. "Ik heb inderdaad doorgeleerd voor de dood. Wat zegt u dat mooi. Ik ben palliatief verpleegkundige. Dokter de Bruijn en ik zijn het met u eens. We gaan u twee vleugelnaaldjes geven. Die zetten we in uw borst. U krijgt morfine en iets rustgevends. En dan zakt u langzaam weg. Ik zou u willen voorstellen de behandeling aan het eind van de middag te starten. Dan kunt u nog afscheid nemen van de familie."
Mevrouw Mendes steekt van onder het laken haar duim omhoog. "Als ik niet zoveel pijn had, kwam ik uit bed om je te zoenen." Tegen haar man: "Mobiliseer de troepen, Bennie."
Om vier uur die middag zijn we verenigd. Naasten en zorgverleners van de monumentale mevrouw Mendes. Twaalf in aantal. Zij houdt de regie. "Bennie, heb je iedereen geïnstrueerd? Als ik straks die naaldjes krijg, moet niemand meer tegen me smoezen. Alles is gezegd. Ellen daar heeft beloofd dat ik rustig weg zak en jullie gaan die rust niet verstoren. Als die kraaien komen om me af te leggen, zorg dan dat mijn handen niet gevouwen op mijn buik komen te liggen, maar naast mijn lichaam. Straks denken ze nog dat ik een tofelemoon ben. En zorg dat er op de lewaja voldoende boterkoek is. Anders gaat die dikke die over mijn geestelijk welzijn gaat, nog mokken." Starend naar de grond weet ik nog 'u denkt ook aan alles' uit te brengen. Routineus, maar liefdevol, brengt zuster Ellen de vleugelnaaldjes in. Na de handeling legt zij haar hand op de schouder van mevrouw Mendes.
"Dag, lieve mevrouw Mendes. Als u denkt dat de naaldjes niet goed zitten, wel zeggen hoor!"
"Goed werk, kind."
Ellen en ik verlaten de kamer, uitgeleide gedaan door meneer Mendes.
Een klein etmaal later is aan de wens van mevrouw Mendes tot 'duurzame rust' voldaan.
De termen 'tofelemoon' - weinig vleiende benaming voor een rooms-katholiek - en 'lewaja' -Joodse begrafenis - komen uit het Jiddisch.
Job van Amerongen werkt als GGZ (psychiatrisch) verpleegkundige in de ouderenzorg (Brentano, Amstelveen) en is columnist bij Proudies en Dementievisie.