Soms is één telefoontje genoeg om te voelen hoe dun de grens is tussen vasthouden en loslaten. Mijn dochter belt. Ik hoor aan haar stem dat dit geen gewoon gesprek wordt. Zoals altijd begint ze met: “Hoe is het met je?” En ik vertel wat kleine dingen, over de dag, over niks en alles.

Dan valt er een stilte.
“Mam,” zegt ze, “ik moet je iets verschrikkelijks vertellen. Echt iets ergs.”
Ze aarzelt even. Ik voel dat het zwaar is.
“De moeder van een van mijn beste vriendinnen is plotseling overleden.”
Ik ken haar vriendin goed. Ze logeerde vroeger wel eens een paar dagen bij ons.
Een vrolijk meisje, met haar eigen verhalen, haar eigen zorgen.
We deelden de kleine ups en downs van het leven.
En nu… nu valt het stil in mij.
Ik hoor mijn dochter praten, de verwarring in haar stem,
en ergens besef ik dat dit ook over mij gaat.
Dat zij, mijn dochter, misschien ooit zonder mij verder moet.
Niet dat ze dat niet zal kunnen — natuurlijk wel.
Maar toch.
Ik ben haar toeverlaat, de veilige plek waar ze haar hart kan luchten.
Het idee dat ze dat ooit niet meer kan, snijdt zacht maar diep.
In de dagen na het bericht app ik haar vriendin.
Ik schrijf dat ik haar alles zou willen geven om dit verdriet te helpen dragen,
maar dat ik weet dat dat niet kan.
Dat alleen de liefde van haar moeder haar zal helpen om dit verlies te dragen.
Ze stuurt een lief, dankbaar bericht terug.
En ik voel iets warms, alsof er even een lijntje is tussen haar moeder en mij.
Alsof we elkaar vanuit een andere dimensie aankijken en weten:
We doen het voor elkaar. We vangen elkaars kinderen op.
In de dagen die volgen blijft het in mij nazinderen.
Ik denk aan mijn eigen kinderen.
Zal ik iets voor ze maken, iets dat blijft?
Een persoonlijk boek misschien, met mijn gedachten en herinneringen.
Of kaartjes met mijn uitspraken, mijn kleine wijsheden voor als ze me missen.
Misschien zelfs korte geluidsfragmenten,
waarin ze mijn stem nog kunnen horen — even, als ze dat willen.
Ik merk dat er van alles zich aandient,
alsof er in mij een innerlijke drang is om sporen na te laten.
Iets tastbaars dat zegt: ik was hier, ik ben nog steeds een beetje bij jullie.
Maar dan komt ook de andere gedachte.
Wat als ze mijn stem horen, maar ik er niet meer ben?
Zal dat troost geven — of het gemis juist groter maken?
Misschien is de leegte dan voelbaarder dan ooit.
Ik weet het niet.
En zo laat ik de gedachten weer los.
Ik glimlach om mezelf, om mijn eeuwige neiging om alles te willen bewaren.
Dit is het leven, denk ik dan.
Steeds weer worden we eraan herinnerd om in het nu te leven.
Om nu te zeggen wat we willen zeggen,
nu te delen wat we willen delen.
Want herinneringen — die hebben geen houdbaarheidsdatum.
Ze blijven, ongeacht de tijd.
In mijn kinderen zal ik blijven voortleven,
zoals mijn vader en moeder in mij voortleven.
Ik draag hen nog elke dag met me mee, in gebaren, woorden, zinnen.
Ze zijn niet weg. Ze zijn vervlochten in wie ik ben.
Lieve moeder van dat meisje — dankjewel dat jij me raakte,
ook al kenden we elkaar nauwelijks.
Jij hebt me herinnerd aan wat echt telt:
de liefde die blijft, ook als de aanwezigheid verdwijnt.
Ik zal er voor jouw dochter zijn, waar ik kan.
En ik weet dat jij haar blijft dragen,
onzichtbaar, maar voelbaar,
zoals moeders dat doen.
Leven en dood raken elkaar voortdurend,
in de liefde die we doorgeven —
van moeder op dochter, van hart op hart.